128 research outputs found

    Technieken en strategieën voor de oogst van houtige biomassa (B3): resultaten van de terreinexperimenten uitgevoerd in 'Bosland'

    Get PDF
    In dit laatste hoofdstuk zullen de belangrijkste bevindingen uit deze masterscriptie herhaald worden. Daarnaast zullen ook enkele mogelijkheden voor verder onderzoek naar voren geschoven worden. Deze masterscriptie was een detailonderzoek in het kader van het project “B3-Technieken en strategieën voor de oogst van houtige biomassa” in samenwerking met de Universiteit Gent omtrent het bepalen van optimale strategieën voor het oogsten van biomassa. Dit onderzoek kan ook gezien worden als een uitbreiding van het MIP-project “Houtige biomassa voor energie in Limburg” 1 dat ook enkele casestudies bevatte omtrent het oogsten van biomassa in de regio Limburg. Het grote verschil met de gevoerde casestudies in het MIP-project is de mate van het vooronderzoek en de meer gedetailleerde opvolging tijdens de experimenten. Bij het MIP-project lag de focus op de potentiële waarde voor het aanleveren van biomassa uit verschillende test gebieden, hierbij was de uiteindelijke oogstketen die hiervoor gebruikt werd minder van belang. Hiernaast worden de verzamelde gegevens van het vooronderzoek in dit project verder gebruikt voor een impactanalyse op de nutriëntencyclus binnen het studiegebied. Uit de analyse van de kaalslagen kan in de eerste plaats worden geconcludeerd dat kleinere aftopdiameters een negatief effect hebben op de productiviteit van de oogstketens en hiermee samen horend het verbruik van het uitrijden en hakselen. Dit omwille van de langere laadtijd van zowel de forwarder als van de hakselaar. Deze lagere productiviteit wordt economisch echter meer dan gecompenseerd door de hogere opbrengst van het hoger aandeel OSB hout en het lager aandeel overige biomassa. De kleinere dimensies van de biomassa zorgt wel voor een hogere vervuilingsgraad van de houtsnippers. Deze vervuiling kan sterk beperkt worden door het aantal handelingen die het materiaal ondergaat te beperken. Dit is het geval bij het hakselen in het bestand, waar het uitrijden overbodig is. De efficiëntie van het hakselen is in de eerste plaats sterk afhankelijk van de vlotheid in de aanvoer en afvoer van containers. Enige vertraging in dit proces leidt tot wachttijden van de hakselaar, wat de kostprijs gevoelig doet oplopen. Uit experimenten kon geconcludeerd worden dat in het bestand hakselen zowel naar efficiëntie als economie de meeste voordelen biedt in kaalslagsystemen. Het hakselen in het bestand verloopt trager per geproduceerde ton ten opzichte van het hakselen aan de rand, dit wordt echter gecompenseerd doordat het niet noodzakelijk is om de biomassa te verzamelen naar de rand van het bestand. De tragere productiecapaciteit biedt ook voordelen indien de afvoer van de biomassa niet vlot verloopt. Tijdens de experimenten duurde het vullen van een container ongeveer even lang als het aanbrengen van een nieuwe. Dit in tegenstelling tot het hakselen aan de rand waarbij dit in de helft van de tijd werd uitgevoerd en bijgevolg de hakselaar de overige tijd stil stond. Kleine vertragingen in de logistieke keten konden eenvoudig worden opgevangen bij het hakselen in het bestand, gezien deze keten over een eigen opslagcapaciteit beschikt. De efficiëntie van het hakselen in het terrein kan nog verbeterd worden als er een groter scherm zou gebruikt worden bij de Greentech hakselaar. Bij de experimenten uitgevoerd in de dunningen werden zeer diverse ketens onderzocht waarbij een brede waaier aan bosbouwmachines werd uitgetest. Dit maakt het mogelijk om enkele machines en systemen onderling te vergelijken. Een belangrijke eerste conclusie die kan worden gesteld is, dat het oogsten van OSB-hout dient te gebeuren indien de dimensies van het hout voldoende groot zijn. De gecombineerde oogst van OSB-hout en biomassa leidt economisch tot de meest gunstige situatie en eventuele conflicten met de rondhoutindustrie om grondstoffen worden vermeden. Indien de percelen er zich niet toe lenen om OSB-hout te oogsten naast overige biomassa, kan volgens de bekomen resultaten beter gebruik gemaakt worden van een rupskraan met knipkop. De efficiëntie van beide machines (harvester en rupskraan) is gelijk, maar de kostprijs per werkuur voor de rupskraan ligt een stuk lager, wat een sterke reductie betekend in kostprijs per geproduceerde ton. Het uitrijden van biomassa in dunningen wordt het best uitgevoerd door een forwarder. De kleinere dimensies en betere wendbaarheid van de machine leidt tot een efficiëntere werking en een kostenreductie ten opzichte van een uitrijwagen. Het uitrijden van de biomassa en hakselen aan de rand van het bestand bleek uit de proeven het kostenefficiëntst te zijn. Tot slot kan geconcludeerd worden dat de netto-opbrengst bij het oogsten van biomassa uit dunningen eerder gering is, gezien de lage kostprijs van de houtsnippers. Na het uitvoeren van deze masterscriptie is er nog ruimte voor verder onderzoek op dit onderwerp, en op de eventuele impact van de oogst. Gezien het belang van groene energie in de huidige maatschappij zal er een continue evolutie zijn in de ontwikkeling van nieuwe machines voor de sterk groeiende markt in de Scandinavische landen. Het gebruik in experimenten zou kunnen aantonen of ook hier in de Vlaamse boscontext een toekomstige rol is weggelegd voor deze machines in de oogst van biomassa. Tot slot zou verder onderzoek omtrent het optimaliseren van de logistieke keten sterk aan te raden zijn, gezien de sterke implicaties op de kostenstructuur en de keuze van hakselaar

    The importance of soil analyses for choosing the most effective restoration measures

    Get PDF

    Individualistic responses of forest herb traits to environmental change

    Get PDF
    Intraspecific trait variation (ITV; i.e. variability in mean and/or distribution of plant attribute values within species) can occur in response to multiple drivers. Environmental change and land-use legacies could directly alter trait values within species but could also affect them indirectly through changes in vegetation cover. Increasing variability in environmental conditions could lead to more ITV, but responses might differ among species. Disentangling these drivers on ITV is necessary to accurately predict plant community responses to global change. We planted herb communities into forest soils with and without a recent history of agriculture. Soils were collected across temperate European regions, while the 15 selected herb species had different colonizing abilities and affinities to forest habitat. These mesocosms (384) were exposed to two-level full-factorial treatments of warming, nitrogen addition and illumination. We measured plant height and specific leaf area (SLA). For the majority of species, mean plant height increased as vegetation cover increased in response to light addition, warming and agricultural legacy. The coefficient of variation (CV) for height was larger in fast-colonizing species. Mean SLA for vernal species increased with warming, while light addition generally decreased mean SLA for shade-tolerant species. Interactions between treatments were not important predictors. Environmental change treatments influenced ITV, either via increasing vegetation cover or by affecting trait values directly. Species' ITV was individualistic, i.e. species responded to different single resource and condition manipulations that benefited their growth in the short term. These individual responses could be important for altered community organization after a prolonged period
    corecore